Rond mijn zestiende kwam ik in aanraking met Kempo. Ik kwam vaak in het buurthuis ‘De Brug’ in Ridderkerk. Daar werkte iemand die bij Jiskoot trainde. Bruce Lee was in die tijd ontzettend populair, en dat wilde ik ook kunnen. Destijds gaf Jis les aan de Molendijk, ook in Ridderkerk. De sportschool waar hij les gaf was van Niek van Hoorn, dezelfde eigenaar van als de Paddewei in Barendrecht.
Samen met een vriendje ging ik daar op een avond naartoe. Ik kwam binnen in dat zaaltje en daar zat hij op een bankje tegen de muur. Dat was de eerste keer dat ik Ad zag. Ik stelde me netjes voor, zoals ik ben opgevoed, en sprak hem aan met ‘u’ en ‘meneer’. Die avond trainde ik voor het eerst Kempo. Nadat ik hem een paar keer om uitleg had gevraagd, waarbij ik dezelfde beleefde woorden gebruikte, zei hij tegen me: “Als je me nu nog één keer meneer noemt, krijg je een draai om je oren!”. Dat waren zijn eerste woorden tegen mij. Meteen een goede binnenkomer, precies zoals hij was. Toch ben ik gebleven.
De sportschool van Van Hoorn in Ridderkerk ging later dicht. De trainingen werden voortaan gehouden in dat buurtcentrum. Ook heb ik heel lang op maandagavond in Barendrecht getraind, aan de Paddewei. Ik begon toen ook met Pencak Silat. Jis zei dat hij vond dat ik mijn vleugels moest uitslaan maar aan de andere kant vond hij het naar mijn idee stiekem niet zo leuk dat ik nog een andere vechtsport deed.
Als je Jis bezig zag keek je wel tegen hem op, als jong ventje. Ik kende hem van horen zeggen, dus ik had al wat verhalen over hem gehoord. Tijdens de training schopte hij bijvoorbeeld heel hard naar je hoofd, om vlak voor je gezicht te stoppen. Zo, dacht ik dan bij mezelf, als dat misgaat komt het niet goed. Zulke acties had hij vaker, die maakten indruk. Ik was zelfs wel een beetje bang geloof ik.
Jis deed je ook altijd zo’n zeer, joh. Vaak moest hij tijdens trainingen wel mij hebben als hij iets voor ging doen. Ik stond dan tegenover hem, als gewillig slachtoffer. Bont en blauw ging ik naar huis vaak. We trainden ontzettend hard. Er kwamen weleens vechters die naar wereldkampioenschappen gingen, maar die redden het niet. Niet tien keer opdrukken, nee, we deden het honderd keer. Geen honderd trappen, wel duizend deden we er. En dat was dan de warming-up. Ik hield het vol, je moest wel. Na het trainen was het in de kleedkamer doodstil. Je moest echt bijkomen, alles deed zeer. Maar we vonden dat leuk, hard wilde je worden.
Bij zijn sportschool aan de Barendrechtseweg kwam ik niet vaak trainen. Er kwamen niet echt mensen die ik mocht, bodybuilders en zo, daar heb ik niks mee. De sfeer sprak me niet aan. In die tijd trok ik meer naar het Pencak Silat. Kempo deed ik nog eens per week, in Ridderkerk.
In de tijd na zijn scheiding vond ik dat hij onsympathiek werd. Kijk, ik kan best tegen een grote mond. Alleen op een bepaald moment werd het beledigend en dan is het niet leuk meer. Dat deed hij trouwens niet alleen bij mij, maar zo’n beetje bij iedereen. Het ging niet goed met hem. Hij zat slecht in zijn vel en joeg iedereen van zich af. Veel jongens zijn weggegaan in die tijd. Het was niet echt een leuke tijd met hem.
We kregen weer contact omdat hij me op een dag belde. Hij zat in de put en wilde praten. Zijn sportschool was misgelopen, hij had toentertijd dat Café Royal, op Zuid. Geen flauw idee waarom hij uitgerekend mij belde, maar ik ben ernaartoe gegaan. Hij zag het allemaal niet meer zitten met zijn sportschool aan de Paddewei. Of ik hem niet wilde helpen met wat demonstraties, vroeg hij me. Dat wilde ik wel. Zo heb ik hem een paar keer uit de shit geholpen. Door die demonstraties kwamen er weer nieuwe leden bij. En hij vond het weer leuker om les te geven, liet zijn hoofd niet meer zo hangen. Hij werd weer normaler, weer zoals hij was voordat ik weg was gegaan. Hij kwam weer in normale doen.
Hij belde me daarna steeds vaker op en het was altijd gezellig aan de telefoon. Volgens mij was dat het begin van onze vriendschap. Als hij belde was hij oprecht geïnteresseerd in je. Hij onthield ook alles, persoonlijke dingen. Hij belde ook altijd als er weer iemand ziek was, of als iemand die hij kende was overleden. Hij had een hele zachte kant. Bij het minste of geringste was hij van slag. Wanneer je hem bij wijze van spreken vertelde dat je ernstig ziek was, dat greep hem aan. Hij raakte daarvan helemaal van de wereld. In principe had hij een klein hartje. Ik heb hem diverse keren emotioneel gezien. Hij trok zich alles zó aan. Soms was hij helemaal in tranen, zag hij het niet meer zitten. Hij kon zijn eigen zwakke kant moeilijk accepteren, eigenlijk wilde hij niet zo zijn.
Als ik met hem samen was, was hij een heel ander mens. Hij hoefde geen rol te spelen. Vaak gingen we wat eten op ons gemak, een op een kon je goed met hem praten. Hij praatte over alles, over zijn kinderen, en over Liesbeth. Na de geboorte van mijn eerste is hij zelfs nog op kraamvisite geweest, met een cadeautje. Dat deed hij nooit. Bij niemand. Dus als zo iemand dat doet zegt dat heel veel. Door de jaren heen zijn we gelijkwaardig geworden. Ik keek niet meer tegen hem op zoals ik al kleine jongen deed. We werden gelijken.
Zodra er leerlingen of andere mensen bij waren was hij de grote Kempomeester. Maar wanneer je alleen met hem samen was deed hij niet zo raar. Pas als er andere mensen bij kwam, dan begon het. Het moment dat hij even uit die vechtsportwereld weg was, dan was het echt een normale kerel. Ik denk dat hij een imago hoog wilde houden. Hij maakte indruk omdat hij fysiek zo sterk was. Hij wilde die indruk ook maken op mensen. Zoiets sprak hij niet uit maar dat merkte je. Zodra hij ergens binnenkwam was het eerste wat hij deed een grote klap geven op de bar, weet je wel. Je merkte het aan zijn gedragingen, zo van hier ben ik, Jiskoot is er. Hij wilde mensen laten weten dat hij er was. En hij wilde dat mensen bang van hem waren, lachen vond ‘ie dat. Ik denk dat het onzekerheid was. Het leek net een aap die zichzelf op zijn borst trommelt; allemaal uiterlijk vertoon.
Hij wilde niet oud worden, wilde niet dat zijn lichaam achteruit ging. Hij had het weleens over Nees Pors, een of andere wilde uit Rotterdam. Pors was een woesteling, zei hij altijd. Daar wilde hij op lijken. Verschrikkelijk vond hij het om te zien hoe die man aftakelde, want dat wilde hij niet voor zichzelf, hij wilde niet dat het hem zo zou vergaan. De nieuwe woesteling wilde niet zo worden als Nees Pors in zijn latere jaren. Hij was als de dood voor ouder worden.
Een vriend kon je hem eigenlijk niet noemen. Daar was hij te onbetrouwbaar voor. Een echte vriend komt als je hem nodig hebt. Jis zou zeggen dat hij komt, en dat wil hij dan ook doen, maar er komt iets tussen en hij komt niet. Ik accepteerde hem hoor. Ik wist hoe hij in elkaar stak. Ik wist precies wat ik wel en niet van hem moest vragen en verwachten. Je kon geen afspraken met hem maken, simpel. Ik werd er niet boos om. Boos word je als je teleurgesteld raakt. Je kunt niet teleurgesteld raken als je weer hoe iemand in elkaar zit. Ik wist hoe hij was, ik hoefde me er niet boos om te maken. We hebben nooit ruzie gehad. Ik liet hem in zijn waarde. Zonder verwachtingen naar iemand toe word je niet op je ziel getrapt, dat is makkelijk.
Hij heeft een grote rol gespeeld in mijn leven. Hij was een groot deel van mijn leven. Umarella, mijn leraar van Pencak Silat, en Jiskoot, hebben mij gevormd tot wat ik ben, dat is gewoon zo. Buiten mijn vader was hij wel een de meest toonaangevende mensen. Ik heb altijd respect voor hem gehad.
Jaren nadat ik hem leerde kennen zat ik zelf bij de Kempo Bond. Er werd dan iets georganiseerd en daar kreeg hij lucht van. Hij belde zelf op, zo van “Hé, zal ik meegaan? Wanneer is het? Ik denk dat ik meega. Ja, ik ga mee, ik zorg dat ik klaarsta!”. Lucas en ik zeiden dan al tegen elkaar; die gaat niet mee. Vlak van tevoren belde hij op: “Met Jis. Ik kan effe niet, er is iets tussengekomen, ik kan niet mee.”, we namen dat dan aan voor kennisgeving maar we wisten al lang hoe het zou gaan.
Wat hem toch een vriend maakte, was zijn andere kant. Die andere kant maakte alles goed. Hij presteerde het om als enige hele persoonlijke dingen te onthouden. Ineens belde hij op om daar naar te vragen. Tijdens zijn telefoontjes zei hij dingen waarvan je dacht, goh hij heeft daar serieus over nagedacht. Drie keer in de week belde hij me zeker wel. Ik zat vaak in de auto, reed ergens heen voor werk. Altijd diezelfde zin, “Hé Ad, met Jis,” en als hij ophing ook altijd hetzelfde; “Je weet het hé, ik houd van je.” Dat waren zijn zinnen.
Vlak voor zijn dood maakte mijn vrouw iets mee, iets moeilijks. Ik vertelde hem dat aan de telefoon. Het bleef vervolgens een hele tijd stil, ik hoorde niets meer. Hij wist niks meer te zeggen, zoveel deed het hem. Hij kon er moeilijk mee omgaan. Ik was toen bezig met het organiseren van het laatste feest, voor zijn verjaardag. Hij belde me op een gegeven moment op en we hadden het er over. Hij vroeg me wat hij moest zeggen tegen haar als hij haar zag. Ik zei zeg maar niets, we komen voor de gezelligheid. Op de avond van het laatste feest kwam hij binnen met een enorme bos bloemen. Het enige dat hij me vroeg was, “Waar is ze?”. Ik bracht hem naar mijn vrouw, Karin. Hij gaf haar die enorme bos en zei alleen maar, “Deze is voor jou.”. Je zag aan hem dat hij van slag was. Ik keek in zijn ogen en zag wat hij voelde. Precies dat was een van de redenen dat we vrienden waren.
Het laatste feest waar Jis bij was heb ik georganiseerd. Het was een eerbetoon aan Jis en Umarella, voor hun verjaardag. Umarella kon er niet bij zij, hij lag in het ziekenhuis in Jakarta. Zo werd het eigenlijk een beetje onbedoeld een feest voor Jiskoot. Ik had zoiets van, we worden allemaal ouder, laten we nog één keer al die gasten bij elkaar krijgen, alle mannen van de oude generatie. Ze waren er allemaal bij, mensen die niet meer zomaar ergens naartoe gaan. Jiskoot werd die avond erelid van de Shaolin Kempo Bond, een unieke titel, voor zijn bijdrage aan de sport.
Hij was jarig geweest en ik wilde hem een cadeau geven. Ik was aan het zoeken naar foto’s en toen kwam ineens die foto toevallig tevoorschijn. Helemaal niet op een bijzonder moment genomen, gewoon tijdens een demonstratie, niet eens zijn mooiste foto. Ik heb die foto laten bewerken, zodat het een pentekening zou lijken. Het ging me om hem en die stenen. Ik heb de ingelijste foto aan hem gegeven op de avond van het feest. Jis was er ontzettend blij mee, de moeite die ik had gedaan om hem zo’n cadeau te geven. Het was natuurlijk een foto uit een bepaald verleden, uit een bepaalde tijd en het deed hem wat. Hij heeft het nog meegemaakt, daar ben ik blij om.
Er werden wat demonstraties gegeven op zijn feest. Iemand vroeg of hij nog iets wilde zeggen in de microfoon. Hij kwam aanlopen, en zei: “Het is klaar. De jeugd heeft de toekomst, ik kan mijn hoofd te ruste leggen.” Gek eigenlijk. Twee maanden later was hij er niet meer.
Ik had niet zien aankomen wat voor rol mijn geschenk aan hem zou gaan spelen. Wat in eerste instantie een cadeautje voor zijn verjaardag was geweest, ging een heel prominente rol spelen bij zijn uitvaart. Op de rouwkaart, en zelfs bovenop zijn kist stond ineens mijn cadeau aan Jis. Het was niet de bedoeling natuurlijk. Maar het deed wel wat met me, ik was verdrietig, maar ook trots.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *